Samenvatting lezing op 15 december 2007 door Bettineke van der Werf
Het onderliggende thema is dus Wat kan ik concreet, vanuit mijn augustijnse inspiratie, doen. We proberen antwoord te krijgen op deze vraag met behulp van de teksten vanuit de laatste twee boeken van de Belijdenissen.
Alles zoekt zijn eigen plaats. Alles heeft van binnen een kracht die help om zijn eigen plaats te vinden. De wind is heel licht, hij waait gemakkelijk voorbij. Hij kan overal heen waar hij heen wil, en hij neemt je graag een eindje mee, als je niet oppast. Water stroomt net zolang, tot het ergens stil kan staan: op zijn eigen plaats. Als je een steen loslaat, valt hij naar beneden. Dat is de eigen kracht van de steen, zijn zwaartekracht. Maar vuur wil juist naar boven. Je ziet de vlammen net zolang bewegen tot ze zich los kunnen maken en omhoog kunnen gaan. Als je olie in een kom doet, gaat hij op de bodem liggen. Doe je er water bij, dan komt de olie boven drijven. Hij gaat bovenop het water drijven. Want dat is zijn plaats. Alles beweegt en zoekt zolang, tot het zijn eigen plaats gevonden heeft. Maar hoe vind ík mijn plaats? Wie brengt míj naar mijn eigen plaats? Heeft de mens van binnen ook zo’n kracht? Ja, en dat is de liefde. De liefde die er in mij is brengt mij naar mijn plaats. Door mijn liefde vind ik de juiste plaats tussen de mensen, mijn eigen plek.
(Augustinus, Belijdenissen 13, 9
Augustinus wilde dat wat híjzelf in de Schrift gevonden had doorgeven aan de gemeenschap. Voor Augustinus was het in stilte lezen van de Schrift, hem geleerd door Ambrosius, een doorbraak. Hij kwam er van in vuur en vlam te staan. De Schrift moet een mens raken in zijn hart, waardoor hij verandert in zijn doen en laten en zijn kijk op het leven, vond hij. Augustinus vond als antwoord ‘de belangeloze liefde’, die voortkomt uit een rein hart, een zuiver geweten en een oprecht geloof. (1 Tim.1,5)
Je moet jezelf niet aanpassen aan deze wereld. Daar voegt u meteen aan toe: word andere mensen door je gezindheid te vernieuwen. Niet 14 meer leven volgens je eigen soort. Het gaat er niet om de mens vóór je na te volgen, en het gaat er ook niet om af te gaan op het gezag van iemand die beter leeft dan jij. Want u hebt niet gezegd: Laten we de mens maken naar zijn eigen soort, maar: Laten we de mens maken naar ons beeld en gelijkenis. Daarmee vraagt u ons om ons af te stemmen op wat uw wil is…
U hebt niet gezegd: De mens moet er komen. U hebt gezegd: Laten we de mens maken. En u zei niet: naar zijn soort, maar: naar ons beeld en gelijkenis…
Vanuit een nieuwe manier van denken en vanuit het zicht op uw waarheid heeft de mens geen aanwijzingen van een mens meer nodig, hij moet zijn eigen soort niet volgen. U geeft hem uw aanwijzingen en van daaruit moet hij onderzoeken wat uw wil is, wat goed is, welgevallig en volmaakt.
Het antwoord op de vraag “Wat kan ik concreet, vanuit mijn augustijnse inspiratie, doen”, vonden we in vanzelfsprekend, op natuurlijke wijze, concreet, maar ook samen, dienstbaar zijn aan de naaste. En daar bleken al heel wat concrete invullingen voor te zijn. Daar hoeft niemand ver voor te zoeken. Boliviaclub, leermogelijkheden geven in Papoea, projecten van Proza…….. Dit nemen we dus mee naar onze eigen gemeenschap. Want alleen daar, en alleen samen, kunnen we concreet verder. Dat werkt voor de groep naar buiten, maar ook naar binnen in een hechter samen-leven. Sleutelwoorden daarbij zijn ‘Wederkerigheid’ en ‘belangeloosheid’.