Verslag lezing Joseph Kelley (Joe) op 13 december 2014 door Julia van Wel
Joe bezocht eens een restaurant in Londen met de naam PRET (a manger). Op het servet stonden de woorden ‘Deel de hoop’ en ‘good food doing good’ met het verzoek aan de gasten een donatie te geven voor hun thuislozenproject. Er werd niet alleen een bijdrage in geld gevraagd. Het was ook een uitnodiging om door je hulp, betrokken te raken en te delen in de hoop van de thuislozen.
Er zijn ook andere voorbeelden van gedeelde hoop.
Jo komt uit Boston waar het Baseball team de Red Socks voor het eerst sinds hun oprichting in 1980, in 2004 winnaar werden. Door het winnen groeide hun hoop op meer succes. Ons hopen is toekomstgericht. En we hopen op wat nog niet zichtbaar is. Paulus zegt ‘Als we nu al zouden zien waarop we hopen …’ (Rom 8,24)
Je kunt hopen op een goed examen, een goede baan, gezondheid van onze kinderen, de dokter die ons een goede uitslag geeft, geluk voor onze kinderen als ze opgroeien, hopen dat de trein op tijd is. We verwachten van de toekomst iets positiefs of negatiefs. Hopen gaat altijd met gevoelens gepaard, met vertrouwen als deugd (dat we zullen slagen of winnen) of met zorgen en angst (wanneer het vooruitzicht onduidelijk blijft) of met frustraties (dat we niet méér kunnen opbrengen). Er is vreugde en het vieren van ontspanning, of verdriet, wanhoop en pijn.
Een ander voorbeeld van gedeelde hoop is het verhaal van Josephine Bahkita uit Sudan, die als 7 jarige een slavinnetje was dat vaak geslagen werd. Op het open veld keek ze naar de hemel. Ze vertelde later: ‘toen ik de zon, de maan, de sterren zag, zei ik tot mijzelf: van wie zouden al deze mooie dingen zijn? Ik voelde een groot verlangen om hem te zien, om hem te kennen en hem eer te brengen’. Ze werd verkocht aan nieuwe meesters, werd meegenomen naar Italië, kwam terecht bij een christelijke familie die haar over Gods openbaring vertelde. Ze trad in bij de Orde van Canossian Sisters. Haar leus werd ‘we moeten iedereen beminnen’. Paus Benedictus XVI heeft Josephine Bahkita heilig verklaard.
Ook de jonge Abram uit Ur die ‘s nachts waakte over de schapen van zijn vader (Gen 11, 28) vroeg zich af ‘wie zou toch de Heer zijn van al deze mooie dingen?’. Wij, mensen, hopen dat het goddelijke zich openbaart. Een antwoord begint te ontstaan: ‘De Heer zei tegen Abram: ‘Trek weg uit je land, verlaat je familie, verlaat ook je naaste verwanten, en ga naar het land dat ik je zal wijzen. Ik zal je tot een groot volk maken, ik zal je zegenen, ik zal je aanzien geven, een bron van zegen zul je zijn. Ik zal zegenen wie jou zegenen, wie jou bespot zal ik vervloeken. Alle volken op aarde zullen wensen gezegend te worden als jij’. Abram ging uit Charan weg, zoals de Heer hem had opgedragen. Hij was toen 75 jaar (Gen 12,1-4). De mens is dus nooit te oud om te hopen!
Mens zijn is hopen en verlangen dat alles zin en betekenis heeft. Ons rusteloos verlangen om de betekenis van alles te begrijpen, wordt gewekt als God tot ons spreekt.
God spreekt om zich te openbaren en om een belofte te doen. Hij leidde Abram naar buiten en zei: Kijk naar de hemel en tel de sterren, als u kunt. En Hij verzekert hem ‘zo talrijk zal uw nageslacht zijn’ (Gen 15,5). Abram antwoordt door te geloven in de openbaring en de belofte te accepteren. Hij heeft de Heer geloofd en dat geloof is hem aangerekend als gerechtigheid (Gen 15,6). De hoop van Abram wordt geloof in de belofte van God, wordt geloof in Gods Openbaring. Het aanvaarden van Gods belofte, maakt alles anders. Abram deelt zijn hoop met Sara en trekt weg uit Charan. Hij begint te leven en te reizen in hoop. Een hoop gedeeld met zijn familie en zijn nageslacht, gericht op de toekomst. De oorsprong van de christelijke hoop is dus Gods Openbaring en de mens die antwoordt in geloof.
Gods openbaring in het Nieuwe Testament: God spreekt om zich totaal te onthullen in Christus. Hierover schrijft Paulus aan de Hebreeën: ‘Nadat God vroeger vele malen en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij nu, op het einde van de dagen, tot ons gesproken door de Zoon, die Hij tot erfgenaam gemaakt heeft van al wat bestaat (Hebr 1,1-2). Doet het er toe wat wij zijn? Voor een antwoord op deze belangrijke vraag die alle mensen met elkaar verbindt, verwijst Augustinus naar de menswording van God in Christus. God belooft ons héél veel, Hij sloot een contract met ons, en ook Jezus geeft in zijn leven de praktijk van de hoop gestalte. Hij deelt zijn hoop met ons. In zijn Belijdenissen schrijft hij: ‘Wij zouden kunnen denken dat uw Woord verre zou zijn van een verbintenis met de mens, en dat er voor ons geen hoop was, maar uw Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (Belijdenissen X, 43.69).
God spreekt om beloften te doen. Augustinus zegt: ‘God is trouw, hij maakt schuld tegenover ons, niet door iets te krijgen maar door zoveel te beloven. Die belofte laat hij ook schriftelijk vastleggen, hij stelt om het zo te zeggen een contract op met zijn beloften: eeuwig heil, blijvend geluk in het gezelschap van zijn engelen, een onvergankelijke erfenis, heerlijkheid die eeuwig duurt, de vreugde van het aanschouwen van zijn gelaat, zijn heilig huis in de hemel, en na de opstanding uit de dood geen vrees meer voor de dood. Dit is zijn uiteindelijke belofte, het einddoel van heel onze inzet (Commentaar op Ps 109, 1-3).
We leven in Christelijke Hoop, en in het Eucharistisch gebed staan de woorden ‘We zien uit in de hoop die vreugde geeft’. In de encycliek ‘Gered in hoop’ (Spe Salvi) zegt Benedictus XVI dat het voor ons, christenen, moeilijk is om ons voor te stellen dat we géén hoop hebben. Thomas is de apostel van de hoop. Hoop is niet alleen een idee, ook een opdracht. Christelijke hoop heeft effect op hoe wij leven, is zowel vormend als uitvoerende actie.. Kijkend naar de toekomst, beïnvloedt het ons leven, hier-en-nu. Omwille van wat wij geloven en waar wij op hopen, leven we in het hier en nu anders.
Drie voorbeelden van leven in christelijke hoop, die ons vormt en uitdaagt om te handelen. Voorbeeld 1 is het gebed. St. Bernard (preek 5 in de Advent) zegt: Laat Gods Woord toe tot de diepte van je leven, laat het bezit nemen van je verlangens en heel je levenswijze. Je kunt groeien in geloof, hoop en liefde. Daarvoor is bidden belangrijk. Maria is een voorbeeld voor ons. Ze antwoordt de engel Gabriël en zegt ‘ja’. Dat is wat ook wij moeten doen: zeg ‘ja’, adem en ontvang. Geef met jouw woord, antwoord op het Woord van God. Spreek je eigen woord en ontvang het Woord van God. Zoals St. Bernard het zegt: Adem een voorbijgaand woord, omarm het Eeuwige Woord’ (Homily 4,8-9). Samen bidden is ook belangrijk voor het behouden van hoop en om elkaar te inspireren.
Voorbeeld 2 is de gemeenschap. Onze hoop met elkaar delen, schept gemeenschap. Daarom roept Augustinus de gemeenschap op: deel de hoop. In zijn Regel voor de Gemeenschap zegt hij: ‘Bemin God en elkaar. Dat is de reden waarom je bij elkaar bent gekomen’ (Regel 1,1). De gemeenschap is een school van hoop. Trek erop uit zoals de drie koningen die zijn ster hebben gezien. Ze waren geen joden die op de messias wachten, maar vreemdelingen. God openbaarde zich en de drie koningen antwoordden: zij gingen op weg, in hoop. Wees actief, performatief. Soms kun je de sterren niet zien. Draag daarom zorgvoor jezelf, ga niet alleen voor het materiële. Breng gerechtigheid en vrede.
Voorbeeld 3 is de Gerechtigheid en Vrede (Justice and Peace) waartoe we door Jesaja en de profetische traditie worden opgeroepen: ‘Leer goed te doen. Zoek het recht, houd tirannen in toom, bied wezen bescherming, sta weduwen bij. Kom, laat ons de dingen recht zetten’ (Jes 1, 17-18)
Advent-augustijnen zien samen uit in hoop die vreugde geeft. Samen bidden, leven en werken is een continu proces, waarbij we elkaar nodig hebben. Samen in gebed, in gemeenschappelijk leven, en in werken voor gerechtigheid en vrede. Augustinus bidt tot God: ‘U bent de kracht van mijn ziel. Ga bij haar binnen en richt haar voor U in, dat ze van U wordt en U haar kunt bezitten … Ik spreek. Dat is mijn hoop en daarom spreek ik, en die hoop maakt mij gelukkig zo vaak ik echte vreugde ken’ (Belijdenissen X 1.1).
Soms is het tijd om terug te keren naar Gods belofte en te zien waar wij op hopen. Paulus zegt: ‘ik ben ervan overtuigd dat het lijden van deze tijd in geen verhouding staat tot de luister die ons in de toekomst geopenbaard zal worden. De schepping ziet er reikhalzend naar uit dat openbaar wordt wie Gods kinderen zijn. Want de schepping is ten prooi aan zinloosheid, niet door eigen wil maar door hem die haar daaraan heeft onderworpen.
Maar ze heeft hoop gekregen, omdat ook de schepping zelf zal worden bevrijd uit de slavernij van de vergankelijkheid en zal delen in de vrijheid en luister die Gods kinderen geschonken wordt. Wij weten dat de hele schepping nog altijd als in barensweeën zucht en lijdt. En dat niet alleen, ook wijzelf, die als voorschot de Geest hebben ontvangen, ook wij zuchten in onszelf in afwachting van de openbaring dat we kinderen van God zijn, de verlossing van ons sterfelijk bestaan. In deze hoop zijn we gered. Als we echter nu al zouden zien waar we op hopen, zou het een hoop meer zijn. Wie hoopt er nog op wat hij al kan zien? Maar als wij hopen op wat nog niet zichtbaar is, blijven we in afwachting daarvan, volharden (Rom 8, 18-25). Wij hebben alle reden om te hopen. Als gedoopte christenen, kunnen wij sterren worden, tekens van hoop. Hoop die vreugde geeft.