In antwoord op uw vragen
Augustinus’ brieven aan Januarius
Pasen – het feest valt op zijn vroegst op 22 maart en op zijn laatst op 25 april, meestal daar tussenin en altijd op zondag. Zo gaat het al bijna zeventien eeuwen lang, als we rekenen vanaf het moment dat de paasdatum officieel werd vastgelegd.
In onze tijd weten we niet beter. Rond het jaar 400 ontvangt Augustinus (354-430) een brief van ene Januarius. Die vraagt hoe het nu komt dat Pasen niet zoals Kerstmis elk jaar op een vaste datum wordt gevierd. Zijn brief is niet meer bewaard, maar de uitvoerige reacties van Augustinus gelukkig wel. Daarin kunnen we de vragen en problemen van Januarius aardig reconstrueren. Augustinus verdeelt zijn reactie over twee brieven. En daaruit valt op te maken dat Januarius zich nogal bezorgd maakte over het feit dat zon, maan en joodse sabbat zijn betrokken bij de vaststelling van de christelijke paasdatum.
Januarius maakt in zijn brief aan Augustinus ook van de gelegenheid gebruik om bij de bisschop van Hippo Regius aandacht te vragen voor allerlei verschillende liturgische praktijken en gewoonten. Het gaat daarbij vooral om verschillen tussen allerlei vastenpraktijken en verschillen in de viering van Witte Donderdag. Ten slotte legt Januarius aan Augustinus enkele kwesties voor over gebruiken die buiten de liturgische praktijk om her en der zijn ingevoerd.
Augustinus neemt in zijn beantwoording een duidelijk en tevens mild standpunt in. Schrift en traditie zijn bepalend voor liturgische praktijken. Het bestaan van verschillen kan beter worden geaccepteerd dan dat men er een twistpunt van maakt. Bij elke verandering dient men zich wel af te vragen of het christelijk leven ermee gediend is.
In beide brieven van Augustinus komt de behandeling van het paasmysterie uitvoerig aan de orde: deze vult driekwart van epistula 55, terwijl van epistula 54 ongeveer de helft wordt besteed aan de viering op Witte Donderdag. In de laatste brief gaat het dan met name over de vraag wanneer op die dag eucharistie kan worden gevierd en hoe het dan moet met het vasten. In de eerste brief wordt de aandacht van de lezer onder andere gevestigd op Augustinus’ pastorale pogingen om verwijzingen naar Pasen te ontlenen aan de ons omringende zichtbare wereld.
Beide brieven zijn in deze uitgave voor het eerst in Nederlandse vertaling verkrijgbaar. Ze bieden een prachtig zicht op vroegkerkelijk pastoraat en zijn daarom van belang voor ieder die zich als professional of vrijwilliger betrokken weet bij de organisatie van de christelijke eredienst in het algemeen en van het paasfeest in het bijzonder.
Oorsponkelijke titel:
Ad inquisitiones Ianuarii libri duo (= Epistulae 54-55)
Auteur(s):
Aurelius Augustinus (354-430)
Vertaler(s):
Joost van Neer , Anke Tigchelaar , Martijn Schrama , Ben Bongers , Augustinus-vertalingen bij het Augustijns Instituut