Doop

algemeen
Dit fresco neemt samen met de bekeringsscène een centrale plaats in. Beiden staan op de middelste rij aan weerszijden van het raam op de achterwand van de apsis, en ze zijn in tegenstelling tot andere scènes vanuit het schip van de kerk goed zichtbaar. We kunnen hieruit niet anders concluderen dan dat Strambi en Gozzoli deze scènes wilden benadrukken. We zien hoe een naakte Augustinus in de doopkapel van de Milanese kerk door bisschop Ambrosius wordt gedoopt. Door zijn verdere leven zal hij een voorbeeld worden voor vele christenen. De aureool met zijn naam, Sanctus Augustinus, verwijst al naar zijn heiligverklaring na zijn dood.

De acht wanden van de doopkapel verwijzen altijd naar het cijfer acht als symbool van de volmaaktheid. De Heer is immers verrezen op de dag ná de Sabbat, daarom is onze zondag tegelijk 8ste en 1ste dag. Door de dood en verrijzenis van Christus in de Paasnacht, het begin van de 8ste dag, worden christenen deelgenoot van Christus’ verlossing. Catechumenen werden bij voorkeur in de Paasnacht gedoopt. Acht is symbool voor de hoop op verrijzenis en eeuwig leven. De octagonale vorm van de doopkapel komt al in vroeg-christelijke doopkapellen voor met dien verstande dat de vroeg christelijke kapellen voorzien waren van een verdiept doopbassin in plaats van de hier aanwezige doopvont.

specifiek
Onder de doopgetuigen herkennen we de heilige Monnica en Augustinus’ vriend Simplicianus, beiden met aureool, alsmede een oudere persoon die misschien de Griekse filosoof Marius Victorinus voorstelt, en uiterst rechts Domenico Strambi, de opdrachtgever van Gozzoli en prior van het Augustijns convent van San Gimignano. Strambi en de filosoof houden samen het Augustijnse habijt voor de dopeling gereed: een witte en zwarte mantel. De leren riem is niet zichtbaar. De groep aan de linkerzijde zijn de wereldse getuigen van de doop.
Tegen de achterwand van de kapel staat de tekst TE DEUM LAUDAM[US] en TE DOMINU[M] CONFITEM[UR], de eerste regels van het Te Deum laudamus, een beurtzang die volgens de gallisch-spaanse traditie uit de achtste eeuw voor deze gelegenheid door Ambrosius en Augustinus zou zijn gecomponeerd. Het Te Deum behoort samen met het Gloria in excelsis tot de oudste kerkelijke gezangen. Het is een feestelijk lof- en danklied dat op zon- en feestdagen als afsluiting van de metten (het morgenofficie) in de kloosters wordt gezongen.

De open architectuur van de doopkapel met de acht zuilen wordt herhaald in de open kring van acht personen. We mogen aannemen dat hier sprake is van een dubbele symbolische betekenis: het openstaan van de katholieke kerk voor iedereen en het getal acht dat in de bijbel staat voor het paradijs.
Op de doopvont staat een datum: A DI PRIMA D’APRILE MILLE CCCCLXIIII (Eerste Paasdag 1 april 1464). De datum verwijst niet alleen naar de Eerste Paasdag in 387 toen Augustinus werd gedoopt, maar ook naar het onderbreken van Gozzoli’s werkzaamheden vanwege de dreiging van de pest. Strambi vond het belangrijker dat zowel de dom van San Gimignano als de Sant’Agostino werden voorzien van een afbeelding van de Heilige Sebastiaan, de schutspatroon tegen de gevreesde pest.

Tekst : drs. Ger Jacobs
Foto’s : Jan van Lierop, Ger Jacobs, Jan-Martijn van der Werf, en de iconografie op http://www.augustinus.it/iconografia/index.htm
Met dank aan de Augustijnen van San Gimignano.