Op 28 augustus zingen de regelvolgers van Augustinus het officie van Augustinus. Dit officie is het reguliere koorgebed of getijdengebed maar nu met antifonen die het leven van Augustinus bezingen. Hoe oud is dit officie eigenlijk, wie heeft het samengesteld en wie heeft die gegevens kunnen achterhalen? Er is veel te vertellen over de geschiedenis van het Augustinusofficie dankzij een artikel dat Martijn Schrama publiceerde: ‘The office in honour of Saint Augustine: an unknown work of Rupert of Deutz’ in: Augustiniana, 2004 (jrg 54) p. 589-651.
Aanleiding was ‘de 24 uur van Soeterbeeck’. Het gregoriaans dameskoor Voces Caelestes heeft dit gehele getijdengebed gezongen op 17 en 18 juni 2023. Het begeleidende boekje, Officie van Augustinus. Gezangen uit de collectie Soeterbeeck bevat drie algemene toelichtingen, de Latijnse tekst en een Nederlandse vertaling van de antifonen. Deze korte lezing is met gebruikmaking van bovengenoemde bronnen.
Mariënhage en Soeterbeeck Overigens ligt er behalve het Augustinusofficie nog een link tussen de augustijnen en Soeterbeeck en die loopt via het klooster Mariënhage in Eindhoven. In het scriptorium in de middeleeuwse oostvleugel werden koorboeken geschreven. Soms werden die in de kantlijn bij een initiaal versierd met dunne paarse of groene takjes met kleine groene blaadjes. Dat type illustraties noemt men de Woenselse stijl die niet alleen naar Mariënhage verwijst maar mogelijk ook naar Nederwetten bij Nuenen. De kanunniken in Mariënhage verzorgden namelijk de eucharistie in het vrouwenklooster in Nederwetten- Nuenen en de kanunnikessen daar kunnen deze koorboeken ook hebben versierd. Toen de religieuzen eind 17de eeuw hun kloosters moesten uitwijken, zijn vier handschriften uit de collectie van Mariënhage via omzwervingen terecht gekomen in de Tilburg University en 16 handschriften van de zusters in Nuenen- Soeterbeeck in de Radboud Universiteit.
Wat is een officie?
Een officium = taak, plicht, verplichting, in dit geval het bidden van de getijden met het koor, het koorofficie. Het getijdengebed is een loflied, bedoeld om God te loven en daarmee de dag te heiligen. Paulus schrijft in zijn brief aan de Thessalonicenzen: “Bid zonder ophouden. Dank God voor alles. Dit verlangt God van u in Christus Jezus.” (1 Thes 5, 17-18 ; NBV) Het gebruik om God lof toe te zingen en daarmee de dag te heiligen, gaat terug op de joodse gebedspraktijk. Door de toevoeging van onder andere het Magnificat, Benedictus, het Onze Vader , en andere lezingen uit het Nieuwe Testament, wordt het een joods-christelijk gebed. Dat Soeterbeeckse handschrift is geen brevier maar een antifonarium. Een antifoon is de zang die vóór en na de psalm gezongen wordt, meestal met eigen melodie, en die de hoofdgedachte van de psalm verwoordt. Vaak is dat een vers uit de psalm, maar in het Augustinusofficie verhalen de antifonen gebeurtenissen uit het leven van Augustinus. Om het getijdengebed (dat in de loop der eeuwen steeds verder werd uitgebreid en door VAT II weer is ingekort) te kunnen bidden, hadden de monniken niet alleen een antifonarium nodig, maar ook een psalter, een hymnarium (waar de hymne Magne pater Augustine in staat) en een lectionarium met de lezingen. In de 13de eeuw wordt het standaardboek waarin men alle vereiste teksten bijeen heeft gezet, het Officium romanum abbreviatum. Ons woord brevier komt hier vandaan. Het koorgebed kent veel tijdstippen om God te loven: ‘s nachts de metten (3 x opstaan), de lauden vanaf de ochtend tot de middag (priem, terts, sext, noon), de vespers (namiddag) en completen (de dagsluiting). Wat we straks horen zijn de éérste vespers. Het feest van Augustinus begint al op de vooravond: zoals ook wij Pasen vieren op de vooravond. Het gebruik gaat terug op de Joodse sabbat die op de avond voor de zaterdag begint.
Wie is de samensteller van het officie en wie heeft dat ontdekt?
Augustinus wordt pas vanaf de 8ste eeuw vermeld in de liturgische heiligenkalender en heeft dan geen eigen officie. Het Augustinusofficie dateert uit ca 1116-1126 en is samengesteld door de benedictijn Rupert von Deutz (1075- 1129). Rupert is de enige die een Augustinusofficie heeft gemaakt. Zijn auteurschap was tot in de 20ste eeuw onbekend. De Nederlandse augustijn Pancratius Langeveld (1909-1976) traceerde hem door de ouderdom en de herkomst van de handschriften te vergelijken. Daarvoor moet je toegang hebben tot de Vaticaanse bibliotheken en dat had hij ook, want Langeveld die na zijn studie klassieke talen naar Rome ging, leidde daar als magister van de fraters het gregoriaans koor en was tevens sacrista van de pauselijke kapel. Na zijn terugkeer in Nijmegen toen Langeveld liturgie aan de universiteit doceerde, dirigeerde hij in de Boskapel de gezongen vespers van het gregoriaans koor die dan op zondagavond door de KRO werden uitgezonden. Maar tot zijn spijt sloeg de Boskapel na VAT II een andere richting in. Het in memoriam in de Nederlandse Analecta beschrijft hem als ‘sympathiek, bescheiden, een stoere doorzetter en een echte perfectionist. Wat Pancratius Langeveld ontdekte over het officie heeft hij nooit gepubliceerd. Het dikke pak aantekeningen in het Provinciaal Archief waar Alberic de Meijer Martijn Schrama op attendeerde, heeft Martijn verder uitgewerkt.
De bewijzen voor toekenning aan Rupert von Deutz
Rupert heeft een biografie van Augustinus geschreven, bekend als Vita Augustini III. Daarin zitten opvallende lacunes die er niet hadden mogen zijn. Maar die gebeurtenissen staan wel in het officie, namelijk in de metten en de lauden. Met andere woorden het officie en de Vita Augustini III zijn een eenheid en van dezelfde auteur. Bovendien besteedt hij zowel in de antifonen (nr 2) als in de biografie veel aandacht aan Monnica. Het is begin 12de eeuw vernieuwend dat de moeder van een heilige een eigen antifoon heeft. Rupert voelde zich sterk tot Augustinus aangetrokken omdat ook hij een lange duistere periode had doorgemaakt waaruit God hem naar het licht toetrok. Die donkere periode die ook Ruperts ervaring is, wordt verteld in antifoon 8, de eerste antifoon van de metten. Rupert werd pas priester gewijd toen hij 32 was, de leeftijd waarop Augustinus zich liet dopen. En toen Augustinus priester werd, was dat eigenlijk tegen zijn zin. Kennelijk heeft Rupert daar ook tegenaan gehikt en dat laat hij niet onvermeld in antifoon 37: Valerius, de bisschop van Hippo, liet hem bij zich komen en maakte hem priester. Ook al wilde hij dat niet. Ook Rupert heeft een visioen gehad, anders dan het visioen van Augustinus en Monnica in Ostia, maar wel ervaringen waardoor hij zich op Augustinus richtte. Zowel in zijn officie als in zijn biografie is ruim aandacht voor de bekering van de manicheeër Fortunatus (antifoon 40). En Rupert is, net als Augustinus, gevoelig voor emoties, tranen, omhelzingen, die ook in de antifonen worden vermeld.
Wie gaf de opdracht tot dit officie?
Dat zijn waarschijnlijk de Reguliere Kanunniken van de jonge congregatie van Arrouaisse in Noord-Frankrijk geweest, omdat het Augustinusofficie daar en dan eerst onder de Reguliere Kanunniken bekend werd. Zij hadden in Arras en Prémontré belangrijke kloosters. Halverwege de 12de eeuw staat dit Augustinusofficie ook al in het breviarium van de Benedictijnen in St. Omer, ook Noord- Frankrijk. Binnen enkele decennia zal het Augustinusofficie zich over West-Europa verspreiden, tot aan de kruisridders in Jeruzalem. Het beste bewijs dat de Reguliere Kanunniken opdracht gaven tot dit officie is wel antifoon nr 38: En eenmaal priester stichtte hij een klooster voor de mannen van de kerk, en ging er leven volgens het patroon uit de tijd van de apostelen.’ We weten uit de Vita van Possidius dat Augustinus twee kloosters heeft gesticht: eerst een voor de monniken die het wereldse leven zo veel mogelijk verzaakten, toen voor de priesters, de clerici die door hun herderlijke taak meer in de wereld bleven staan. De eremieten, de augustijnen dus, lieten zich er op voorstaan dat zij de eerste waren, de ware zonen van Augustus. De Reguliere Kanunniken, de priesters, hebben geen zin om er als tweederangs achteraan te hobbelen, dus mag in antifoon 38 maar één klooster genoemd worden en wel voor de mannen van de kerk. Dat zouden de augustijnen nooit zo hebben geformuleerd.
Het laatste bewijs: de muziek heeft benedictijnse wortels al is het officie niet volgens de benedictijnse structuur. Dank dus aan Rupert von Deutz voor het officie, dank aan Augustinus als inspirator en dank de kanunniken en augustijnen als zonen van hun vader Augustinus.
Tekst: Drs. Ingrid van Neer-Bruggink