Waarheid, Nederigheid en Gastvrijheid

Lezing Prof. dr. Anthony Dupont gehouden op 25 november 2024 in Eindhoven

Hand van God, Lorenzo Quinn (2011)

Augustijnse Deugden voor Hedendaagse Uitdagingen

Augustinus heeft ons veel te bieden als het gaat om eerlijkheid, nederigheid en gastvrijheid. Als we eerlijk zijn, dus de waarheid spreken en daar ook consequent naar leven, kunnen we authenticiteit en geluk vinden. We zijn dan trouw aan de kern van ons eigen leven. Rust, stabiliteit en trouw zijn in de nederigheid te vinden. Eerlijkheid en nederigheid leiden ons tot de ontdekking wie we waarlijk zijn, en hoe we ons tot onze medemens waarachtig kunnen verhouden.
Martijn Schrama schrijft in zijn beschouwing over de Regel van Augustinus: een werk van barmhartigheid, vloeit voort uit de opvatting dat alle mensen op aarde onderweg zijn en samen één grote gemeenschap vormen. Eerlijkheid, nederigheid en gastvrijheid zijn kerndeugden die alle drie dezelfde oorsprong en doel hebben: de liefde.

Het leven van Augustinus – Peter Dimmel (1978) bronzen kerkdeur Ried

Ook wij kunnen ons door deze kerndeugden leiden. Augustinus was niet alleen een abstract theoloog, maar ook een tastbaar persoon, een mens van vlees en bloed, die, beïnvloed door de gebeurtenissen van alledag, theologie bedrijft.
Zo lezen we in de Civitate Dei hoe het Romeinse Rijk rond het jaar 410 in een diepe politieke en economische crisis verkeerde, die voelde als het einde van een tijdperk en het plotselinge verlies van oude zekerheden. De val van Rome veroorzaakte een enorme vluchtelingenstroom. Ook op religieus vlak was de wereld zeer turbulent. Er werden vragen gesteld bij de leer en het gezag van de Kerk.
Augustinus vervulde vele rollen. Hij was monnik, bisschop van Hippo en theoloog, en leefde in een religieuze gemeenschap die hij zelf had gesticht, en voor wie hij een actief en toegewijd leider was. Voor deze gemeenschap schreef hij een regel. Hij trad ook op als vrederechter en beslechtte vele geschillen. Hij was een zeer actief denker en schrijver, en schreef vele verhandelingen. Kernthema’s uit zijn denken zijn: eerlijkheid, nederigheid en gastvrijheid, thema’s die ook voor ons van belang zijn. Ook nu vinden veel mensen eerlijkheid een belangrijke deugd. In de VS stelden wetenschappers aan de hand van een steekproef vast dat eerlijke mensen minder problemen hebben met hun lichamelijke gezondheid, minder mentale conflicten hebben en zelfs betere relaties onderhouden. Zoals we lezen in De Belijdenissen en in de Civitate Dei, kwam ook Augustinus reeds tot soortgelijke conclusies. Hij waarschuwt ons: “Er zijn vele soorten leugens, die wij alle op dezelfde manier moeten verafschuwen, want er is geen leugen die niet in strijd is met de waarheid. Elke leugen is een zonde. Liegen is de bewuste keuze om niet eerlijk te zijn, en impliceert dus automatisch een breuk met je medemens, en vooral, met God. Liegen maakt elke relatie met God – die de Waarheid is – onmogelijk. Leugens verstoren de juiste orde.” (Zie Tegen de leugen 3,4.) Augustinus pleit ervoor waarheidsgetrouw en authentiek te zijn – altijd, overal, in alle omstandigheden.

Augustinus overhandigt een exemplaar van ‘De Stad Gods’ aan God in de eeuwige stad De pest De val van Rome, Noord-Franse School (1400), Cité de Dieu BnF Ms. Fr. 23, Parijs, Bibl. Nat.

Hij zegt: “Vertel de waarheid, zelfs als het pijn doet.” (Over de stad Gods 5, 22.). Hij probeerde ook zelf volgens deze norm te leven, zelfs al het moeilijk was en hij verwikkeld was in theologische controverses, met bijv. de Manicheeërs, Donatisten of Pelagianen. In Belijdenissen 5,15 lezen we dat Augustinus van plan was naar Rome te verhuizen om daar hoger op de academische ladder te komen. Hij wilde echter zijn moeder Monica, een vaak dominante vrouw, niet met zich meenemen. Eens vertelde hij haar dat hij de avond zou doorbrengen met een goede vriend, en vroeg haar om te bidden in een kapel die aan de heilige Cyprianus was toegewijd. Tijdens haar nachtelijke wake wilde hij de kans grijpen om stiekem en op slinkse wijze weg te sluipen. Later had hij er spijt van dat hij zijn moeder bedrogen had, en gaf hij zijn oneerlijkheid toe in zijn Belijdenissen.
Na het lezen van Cicero’s Hortensius, zocht de jonge Augustinus naarstig naar het geluk in de waarheid. Over deze zoektocht lezen we in de Belijdenissen. Toen hij die waarheid eenmaal had gevonden in het christendom, was hij in staat om deze te vertalen naar de praktijk van zijn eigen leven, door zijn eigen leven radicaal te wijzigen als christen. Toen hij bijvoorbeeld na zijn bekering ontslag nam als keizerlijk redenaar, liet hij er geen twijfel over bestaan dat hij een grote afkeer gekregen had van de litanie van vleierij en leugens in zijn vorige beroep. Na zijn bekering in 386 zien we dat hij de waarheid van het christendom zag als de ‘ware filosofie’.

Wladimir Petrichev (1967) Augustinus in Bilderen
(Basel 2005)

Na zijn bisschopswijding beschrijft hij in de Belijdenissen God en Christus als de garantie van de waarheid, en als de Waarheid zelf. Hij belijdt zijn ondeugden en bezingt God met lof. Dat hij zijn ‘dwalingen’ toegeeft in het bijzijn van God ‘garandeert’ de eerlijkheid van zijn bekentenis. Hij benadrukt herhaaldelijk dat God zijn intiemste gedachten kent, dus waarom zou hij die zelfs maar proberen te verbergen of te verdoezelen? Hij herontdekt God in zijn eigen hart, wat vooraf gaat aan het in de ogen kijken van zichzelf. Dit formuleert hij aldus: “U nam mij op van achter mijn eigen rug, waar ik mij had neergelegd omdat ik mijzelf niet in acht wilde nemen (Ps.20:13), en U zette mij voor mijn aangezicht (Ps.49:21), zodat ik zou zien hoe verachtelijk ik was, hoe verdraaid en smerig, bedekt met puisten en zweren. En ik keek en was ontzet, maar er was geen weg om aan mijzelf te ontkomen.” (Belijdenissen 8,16.). Bekennen is de enige weg naar eerlijkheid. Dit is zijn programma in de Belijdenissen: hij wil waarheid maken/doen, wat hij beschouwt als een levenslang en voortdurend project (Belijdenissen 10,1).
Dit vormt de crux van Augustinus’ Belijdenissen: wanneer je leugens formuleert met je mond, doe je dat eigenlijk met je hart. Uiterlijke woorden en innerlijke oprechtheid zijn intrinsiek met elkaar verbonden. Daarom waarschuwt hij in zijn Preek op Psalm 39: “Uw lippen en uw hart moeten overeenstemmen”.
Dus: Als je de vrede van God zoekt, verzoen je dan met jezelf; laat er geen schadelijk conflict zijn tussen je mond en je hart. … Heer, u weet dat wat de lippen uitspreken, ook leeft in het hart.” (Ps. 39,16.).
Het is nodig dat het oor van het hart zich innerlijk richt op de mond van God (Belijdenissen 4, 10). “God is zeer dicht bij het hart; maar het hart is van Hem afgedwaald. ‘Keer terug, zondaars, naar uw hart’ (Jes. 46,8 LXX), en hecht u aan Hem die u gemaakt heeft. Sta bij hem en u zult standvastig zijn.” (Belijdenissen 4,18.)

Romano Allessandro (2003)
Augustinus’ bekering door introspectie

Zie ook het eerste boek van de Belijdenissen. “Ons hart is rusteloos tot het rust vindt in U.” Alleen in God is de waarheid te vinden. Alleen in de waarheid kunnen geluk en rust worden verworven.
Zo laat Augustinus zien dat theologie niet iets abstracts is, maar is ingebed in je persoonlijk leven, en in historische gebeurtenissen. Als jonge theoloog dacht Augustinus niet op dezelfde manier als toen hij een oudere en meer ervaren bisschop was. Tegen het einde van zijn leven schrijft hij zijn Herzieningen. Hij noteert, corrigeert en verklaart alle fouten die hij zelf meende te hebben gemaakt. Hij opent de deur voor anderen om hem te corrigeren, en om zijn denken bij te stellen en te corrigeren. Zo verbond hij zijn opvatting van de waarheid met zijn opvatting van de menselijke conditie – de bron van dwaling en misleiding – en de genade – de bron van waarheid. Zo kreeg hij de bijnaam Doctor Gratiae, leraar van de genade.
Augustinus vindt hoop in het feit dat we woorden hebben waarmee we samen met anderen de waarheid kunnen liefhebben. In Brief 247 vat hij een en ander samen: “De waarheid is zowel zoet als bitter. Als ze zoet is, spaart ze ons; als ze bitter is, geneest ze ons.” Zijn adagium is: de waarheid vertellen en ernaar leven. Op de preekstoel roept hij uit: “Alleen de waarheid wint, maar de overwinning van de waarheid is de liefde.” (Preek 358,1.)

Augustinus toont zijn vrienden de genade in zijn leven-Barcelona, Kunstmuseum van Catalonië

Het kompas dat Augustinus ons voor onze tocht door het leven aanraadt, is het kompas van de nederigheid. De nederigheid is niet bedoeld is om mensen klein te houden. Het is misschien wel het kompas waar we allemaal nood aan hebben. Alleen nederigheid verleende hem toegang naar de bekering waar hij zo naar verlangde. Hij ervaart persoonlijk dat nederigheid de enige leessleutel is om de boodschap van Christus ten volle te vatten. Het vormt het noodzakelijke cement dat onze samenleving samenhoudt, en ons eigen leven stevig fundeert. Nederigheid staat centraal in het evangelie. Christus kwam niet om gediend te worden, maar om te dienen volgens Markus 10,45.
Degenen die nederig van hart zijn, worden geprezen in de Bergrede en in het Magnificat. Deze schriftverzen waren Augustinus heel dierbaar. ‘God wordt mens’, en ‘Christus neemt een sterfelijk lichaam aan’ is volgens de bisschop van Hippo in wezen het dogma van goddelijke nederigheid. Alleen een God die mens in Christus wordt, die wil incarneren, kan echt met de mens omgaan.
God lijkt onbereikbaar voor de mens. De mens kan zich daarom alleen tot God verhouden, als God zelf zijn hand naar de mens reikt, en zelf mens wordt. Dat de eeuwige tijdelijk wil worden, dat de onsterfelijke sterven wil, beschouwt Augustinus als een fundamentele daad van nederigheid. Daarom beschouwt Augustinus nederigheid als het belangrijkste goddelijke attribuut, de hoogste naam van God. God werd niet alleen mens, Hij werd in een dienende mens. Dit vormt de kern van Augustinus’ theologie van nederigheid.

Val en verdrijving (Rouen, 1450-1485 Maître de L’Échevinage de Rouen, Parijs, Nationale Bibliotheek

Nederigheid is niet alleen een deugd, maar is een deugd omdat God zelf wezenlijk nederigheid is. Augustinus ziet hoogmoed en trots als de wortel van alle zonde in de wereld. De erfzonde, de zonde van de hoogmoed die het eerste mensenpaar in het paradijs heeft begaan, en waaraan de hele mensheid deelneemt, is het verlangen om als God te worden, zegt Augustinus in De Civitate Dei 14,13. Wanneer Augustinus als theoloog schrijft over deze zondeval, de hoogmoed van Adam en Eva en hun gebrek aan nederigheid, is hij echter geen steriele kamergeleerde. Deze oorsprongszonde van Adam en Eva symboliseert een intuïtie die wij als hedendaagse mensen ook allemaal begrijpen.
Het is de illusie dat we helemaal zelf alleen, geluk in ons leven kunnen bereiken. Dit verstrikt de mensheid in een ongelukkige staat van arrogantie en vernietigt elke echte relatie — met God, met onze medemens, en zelfs met onszelf. “Nederigheid is vereist om zich open te kunnen stellen voor anderen. Bij iemand die hoogmoedig is draait alles om het eigen ik.
Volgens Tars van Bavel (Ooit een land van kloosters, AHI, Heverlee 1999,6) is hoogmoed het zich arrogant en egoïstisch terugplooien op zichzelf: ik heb genoeg aan mezelf, de rest van de wereld heb ik niet nodig. Nederigheid is het besef dat dit egocentrische wereldbeeld niet klopt, en niet nar geluk voert. Het is het besef dat de eigen identiteit en verlangens fundamenteel gedragen zijn door anderen.
Volgens Augustinus is de zonde van Adam en Eva de zonde van hoogmoed – ze wilden zelf God worden. Verlangen we hier niet allemaal naar? Daarom noemt hij hoogmoed ‘oorsprongszonde’: de wortel van alle zonden, de zonde die we allemaal delen.
Wij, mensen, kunnen alleen maar onze wereld ervaren en beleven binnen deze ‘hermeneutiek van trots’; we denken dat onze identiteit louter gebaseerd is op wat we in deze wereld bereiken, materieel, professioneel, sportief, zegt Augustinus (preek 160,7). Om deze ‘hermeneutiek van trots’ open te breken hebben we hulp van buiten nodig; iemand anders moet onze illusie doorprikken.
Dit is precies wat de incarnatie inhoudt: God verzet zich tegen de trots van de mensheid, met zijn goddelijke nederigheid. Er zijn veel voorbeelden die duidelijk maken dat een schitterende loopbaan, een rits eretitels, een dure bedrijfswagen, een exquise reis, een uitgelezen wijnkelder, uiteindelijk relatief zijn, en geen alternatief voor waarlijk geluk.

Augustinus’ bekering Roberto De Santis (1986) Fermo – Convento della Madonna della Misericordia

In Over christelijk onderwijs 1,16, waarin Augustinus uitlegt hoe we de kern van de Bijbel moeten begrijpen, schrijft hij dat we de goddelijke ‘hermeneutiek van nederigheid’ nodig hadden om ons denken, voelen en verlangen te veranderen, die allemaal gericht waren op onze trots. Gods genade is daarom in één woord samen te vatten: de nederigheid van Christus. Precies dat verstrekt God door in Christus mens te worden.
Het meest kostbare geschenk dat God ons geeft, zijn genade, is dus de les van nederigheid, de nederigheid die God zelf gestalte gaf in zijn lijdende dienaar, Christus. Preek 188,3 gaat over de nederigheid van de incarnatie van Christus die tegengesteld is aan de trots van Adam, Adam die hier de volledige mensheid representeert.
De preek werd gehouden op het feest van Kerstmis, de viering van de incarnatie van Christus, volgens Augustinus het hoogfeest van nederigheid. Menselijke trots drukt ons naar beneden, en alleen goddelijke nederigheid kan ons weer verheffen. Volgens de mensen zorgt hoogmoed ervoor dat ze omhoog stijgen, maar in feite zorgt ze ervoor dat mensen naar beneden gedrukt worden. Hoogmoed bezwaart en verstrikt ons.

Dakloze Christus
TIMOTHY SCHMALTZ (2013)
Regis College Toronto

Bernard Bruning schreef eens: “Wie de leermeester van de nederigheid navolgt, stelt zich dienstbaar op ten opzichte van de anderen: de leden van Christus’ lichaam worden elkaars dienaar”.[1] Nederigheid is dus niet alleen een innerlijke gesteldheid, maar tegelijk een actieve dienstbaarheid. Hart en handen zijn samen nederig, en op deze wijze wordt een gelukkige en vreedzame mensengemeenschap gesticht.

In de Regel die hij voor zijn gemeenschap schreef, en in zijn vele persoonlijke brieven en preken, zien we sporen van Augustinus’ eigen nederigheid. Hij weigerde bijvoorbeeld om een ​​zijden hemd te dragen dat rijke leden van zijn gemeente hem aanboden — ze wilden dat hun bisschop volgens zijn rang gekleed zou zijn. Augustinus vertelt: “Ik kreeg een erg dure mantel aangeboden; misschien zou het geschikt zijn voor een bisschop om het te dragen, hoewel het voor mij niet echt geschikt is, dat wil zeggen voor mij, een arme man, geboren uit arme ouders. Nu gaan mensen zeggen dat ik dure kleding draag, die ik niet had kunnen hebben, noch in het huis van mijn vader, noch in mijn vorig beroep als professor” (preek 356, 13).
In preek 340A, gepreekt ter gelegenheid van de wijding van een bisschop, geeft Augustinus goede raad aan zijn jongere collega: hij waarschuwt voor het gevaar van trots en roept op tot navolging van de nederigheid van Christus. Hij benadrukt dat de wens om bisschop te worden de wens moet zijn om goede werken te doen, niet de wens om de eer van dit ambt te ontvangen.
Nederigheid is geen obstakel voor gezonde ambities. Wel waarschuwt hij dat ze geen doel op zich mogen worden, maar steeds gekaderd moeten worden binnen een authentiek beleefde nederigheid — denk aan de ‘armen van geest’ uit de Zaligsprekingen.
Ook als bisschop blijft Augustinus benadrukken dat hij een arme zondaar is, en dit niet vanuit een pathologische wens om zich in zijn zonden te wentelen. Wat hij wil aanduiden is dat hij steeds een arme zondaar blijft, en steeds de hulp van anderen en de Andere nodig heeft om gelukkig te kunnen leven.
Die belijdenis, die intuïtie is de kern en het charisma van nederigheid. Nu een kleine artistieke uitwijding. Het brandende hart, doorboord met pijlen, is het bekendste iconografische symbool voor Augustinus.

De ciuitate Dei, 2de helft 15de E., Cisterciënzer Abdij Ter Doest/
Ter Duinen, Openbare Bibliotheek Brugge B_OB_MS108, f. 127r.

Gezien de fundamentele eerlijkheid en nederigheid van Augustinus pleit ik nu voor de herontdekking van een andere oude en vergeten iconografische traditie: Augustinus’ tranen. Volkomen eerlijk over zichzelf, barst Augustinus in alle nederigheid op cruciale momenten in zijn leven in tranen uit.

In de inleiding van het vijfde boek van zijn Belijdenissen (5, 2) beschrijft Augustinus de bekering van zondaars – met name zijn eigen terugkeer tot God – als een dubbel proces van wenen. Eerst, als de zondaars beseffen dat zij zich van God hebben afgekeerd, bewenen zij hun zonde van het verlaten van hun schepper. De Schepper laat zijn schepselen echter nooit in de steek.
Als zij zich bekeren en aan Gods borst wenen, troost Hij hen en droogt hun tranen. Dan huilen zij een tweede keer, nu uit vreugde – eens zondaars, nu zijn zij vergeven; eens verloren, nu zijn zij teruggevonden. Tranen om je ellende te betreuren, tranen om je vreugde te uiten – een tranen-diptiek die overeenstemt met de fundamentele structuur en doelstelling van de Belijdenissen, uitgedrukt in zijn Latijnse betekenis Confessiones/confiteri: zonde belijden en God loven.
Elk belangrijk moment in het leven van Augustinus gaat gepaard met tranen. We lezen bijvoorbeeld in de Belijdenissen over zijn tranen toen hij als kind gestraft werd, toen hij treurde over de dood van een goede vriend, toen zijn hart gebroken was toen hij zijn vriendin wegstuurde, toen zijn geliefde moeder Monnica overleed. We herinneren ons ook de tranen die Monnica vergoot voor de opstandige jonge Augustinus, en de tranen die hij zelf plengde toen hij in Milaan volledig depressief in een mentale impasse verkeerde, voorafgaand aan zijn bekering.
In andere delen van zijn oeuvre vinden we getuigenissen van zijn tranen – bijvoorbeeld toen zijn zoon Adeodatus veel te vroeg stierf, toen zijn vriend Marcellinus ten onrechte werd onthoofd, en toen de Donatisten-controverse uitliep op een bloedige burgeroorlog.

Jean-Christophe Jegher Confessiones Antwerpen: Plantijn, 1650 Leuven, Maurits Sabbe Bibliotheek

Meer dan een cadans en een ritme in zijn leven, onthullen Augustinus’ tranen een ware “ethiek van tranen”: zijn tranen leren hem telkens weer wat werkelijk belangrijk is in het leven, welke keuzes hij moet maken, welke weg hij moet gaan tegen elke vorm van waan in – eerlijkheid en nederigheid als een existentieel paradigma. Tegelijkertijd leren ze hem een vorm van authentieke “tranenliefde”: alleen ware liefde voor God en zijn medemensen blijkt in staat om hem gelukkig te maken. Hij leert die les door zijn tranen. Daarom zijn Augustinus’ tranen therapeutisch: ze helen zijn ziel. Zijn tranen drukken uit dat Augustinus elke vorm van oneerlijkheid over zichzelf schuwt, dat hij nederig de waarheid over zichzelf aanvaardt en, in deze beweging van waarachtige introspectie, de troost van Gods barmhartige waarheid omarmt. De tranen van Augustinus leerden hem nederigheid begrijpen.
Deze nederigheid is uiteindelijk de basis van zijn eerlijkheid. De les die Augustinus ons wil leren is duidelijk: “wees nederig, geef toe dat je een mens bent, geef toe dat je een zondaar bent” (Johannes-evangelie-preek 25, 16). De zonde van de hoogmoed loert voortdurend om de hoek. De enige remedie is nederigheid. Deze nederigheid is echter geen verworven recht, maar moet steeds opnieuw betracht worden. Augustinus schrijft aan Dioscorus in brief 118, 22 dat al onze daden, gedachten en woorden altijd geleid moeten worden door nederigheid.
Nederigheid moet aan elke goede daad die we uitvoeren, voorafgaan, deze vergezellen en volgen. Ontbreekt nederigheid, dan duikt hoogmoed onmiddellijk op. In zijn preken over de eerste brief van Johannes zegt hij: waar nederigheid heerst, daar leeft liefde”. Nederigheid is voor Augustinus een synoniem voor liefde. Er is geen liefde zonder openheid en ontvankelijkheid. Dit is de betekenis van het motto: “Waar nederigheid leeft, is liefde.” Nederigheid is de vruchtbare grond waarop liefde kan gedijen. Liefde veronderstelt altijd iemands vermogen om zelfgerichtheid te overstijgen en naar anderen uit te gaan. liefde en nederigheid de basis ziet van een goede gemeenschap, waar we deelnemen aan elkaars leven en elkaar gestalte geven in de veranderende relaties van elke dag. Ze zijn de remedie tegen trots, het grootste obstakel voor elke gemeenschap.
Door nederig te zijn, volgen we het voorbeeld van Christus, meer nog, in nederigheid zijn we samen Christus. Een bevrijdend inzicht, dat tegelijk ook een opdracht inhoudt.
Een laatste beeldspraak van Augustinus: “de meerkoet heeft zijn nest niet in de hoogte, maar niets is sterker en toch nederiger dan het nest van een meerkoet” (Psalmpreek 103, III, 17). Meerkoeten bouwen hun nesten niet in bomen of dakgoten, maar op de grond, aan de waterkant. Ze bouwen ze niet in de hoogte, symbool voor trots of hoogmoed, maar stevig op de grond, symbool voor nederigheid. Zoals Christus die van de hemel naar de aarde kwam.
Toch zijn het heel stevige nesten, stelt Augustinus vast. In dat sterke en soliede nest van nederigheid worden we als eieren uitgebroed, overstijgen onszelf, vormen we gemeenschap met elkaar en leren we uitvliegen naar de wijde wereld.

Augustinus is een echte doctor humilitatis, die ons leert dat nederigheid het kompas bij uitstek is om onze levensweg te bewandelen. Nederigheid is de weg zelf. Christus is de weg, de waarheid en het leven, Hij is zelf wezenlijk nederigheid (zie Joh. 14,6). In het voetspoor van Christus, nodigt Augustinus ons uit om die weg van nederigheid te volgen, om de deemoedige waarheid van onze waarlijke identiteit te ontdekken, en dienstbaar gemeenschapsleven ten volle te belichamen, steeds weer opnieuw.

Augustinus wast de voeten van de pelgrim Christus Bartolomé Esteban Murillo (1660-1665) Valencia, Museum voor Schone Kunsten

We mogen nooit vergeten dat Augustinus niet louter een abstract theoloog was. Op de eerste plaats was hij een pastor – met zijn twee voeten in de pastorale grond. Volgens Augustinus zelf behoorde het geven van goed verstaanbare preken tot één van de pastorale kerntaken van zijn bisschopsambt. Zijn gelovige gemeenschap in Hippo en het publiek van zijn preken bestond immers niet alleen uit rijke intellectuelen en geleerde theologen, maar ook uit eenvoudige havenarbeiders, ambachtslui, handelaars en ambtenaren. Daarom was het voor Augustinus van wezenlijk belang om in zijn preken moeilijke onderwerpen helder en duidelijk uit te leggen.

Waarom dit thema? Gastvrijheid was heel belangrijk voor Augustinus: gasten waren bij hem altijd van harte welkom (s. 356, cf. Possidius: Vita Augustini). Gastvrijheid is één van de basis-charisma’s van de spiritualiteit voor alle religieuzen die zijn Regel volgen. In een wereld waarin hongersnoden, oorlogen en onderdrukking spijtig genoeg niet afwezig zijn en in onze eigen omgeving de groep van hulp- en zorgbehoevenden, van eenzamen alleen maar groter wordt, is gastvrijheid een opdracht voor elke mens, en zeker voor elke christen, daar de gehele Bijbel hiertoe oproept. Augustinus was echt een pastor, bekommerd om zieken, eenzamen, mensen in de problemen. Na de val van Rome werd zijn eigen stad – Hippo, een havenstad – overspoeld met vluchtelingen.Augustinus gebruikt in zijn preken drie Bijbelse beelden om over gastvrijheid te spreken: Johannes de Doper, Martha – de zus van Lazarus –, en de Emmaüsgangers. Elk van die beelden drukt een dimensie uit van gastvrijheid: drie dimensies van gastvrijheid die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

Johannes de Doper
Nikola Saric (2011)

Johannes de Doper duidt de eerste dimensie van gastvrijheid aan: luisteren. Augustinus beschrijft dat Johannes de Doper eigenlijk zijn eigen stem niet wilde horen, maar enkel die van Christus, dat Christus het Woord was en Johannes enkel de oren wilde zijn om te luisteren naar dat woord (Io. ev. 13, 12). Augustinus zegt nog een aantal gelijkaardige dingen in zijn preken: wie enkel naar zichzelf wil luisteren, zal voortdurend vallen, en kan pas terug opstaan door naar anderen te luisteren (Io. ev. 13, 16, s. 142, 2); wie door God wil gehoord worden, moet eerst leren zelf luisteren naar God (s. 17, 4).

Gastvrijheid is dus in eerste instantie luisteren naar de medemens, in stilte beschikbaar zijn voor de ander zonder onmiddellijk een wederwoord te willen geven, er luisterend zijn, ruimte openen voor de ander. Dit mag misschien eenvoudig en gemakkelijk lijken, maar dit is geen te onderschatten opdracht: luisteren naar het verhaal van de ander in alle openheid, luisteren naar de andere in zijn andersheid veronderstelt dat we ons eigen verhaal tussen haakjes plaatsen en afstand doen van onze eigen denkpatronen, verwachtingen, veronderstellingen.

Door te luisteren naar de ander staan we de ander toe om te leven. Meer nog, door te luisteren naar de ander zorgt de ander ervoor dat we zelf kunnen leven (cf. Io. ev. 19, 10). Luisteren naar de ander is niet louter het ontvangen van informatie. Het gaat dieper. Het heeft een grondige impact op ons eigen leven en op wie we zelf zijn. Augustinus preekt dat luisteren immers niet enkel met de oren dient te gebeuren, maar vooral met het hart. De woorden van de ander moeten via de oren ook ons hart doordringen (s. 249, 2).

De luisterende gastvrijheid blijft daarom niet zonder gevolgen: het verandert en transformeert onszelf. Augustinus drukte het zelf als volgt uit: wie stopt te luisteren naar anderen en enkel luistert naar zichzelf, valt. Door echt te luisteren naar de ander komen we tot het besef dat we niet alleen kunnen leven, dat we zijn wie we zijn dankzij de mensen rondom ons heen. De Franse filosoof Emanuel Levinas stelde dat de mens pas zichzelf is door de andere mens, door te luisteren naar de medemens die mij aanspreekt.

Bruggen bouwen, Lorenzo Quinn (2019),
Biënnale van Venetië

De Nederlandse Augustijnse theoloog Martijn Schrama vat het als volgt samen: “Geen gastvrijheid verlenen, is weigeren mens te zijn met je medemensen.” (Augustinus. De binnenkant van zijn denken, p. 162.)

Als pastor, als religieus overste, als vrederechter (dit was één van de vele taken van Augustinus), was Augustinus voortdurend luisterend aanwezig voor zijn medemens. In één van zijn preken bekent hij dat hij liever zelf naar het Woord van God luistert dan er te moeten over preken (s. 179, 2.7). Het is trouwens ook pas op het moment dat Augustinus durft onbevangen te luisteren naar Gods woord – zonder op dat moment zelf als intellectueel denker te spreken – dat Augustinus de kracht ontvangt om zich te bekeren tot het christendom. Op het moment dat Augustinus – die geschoold is als redenaar, en die bekend stond als een bevlogen spreker en professor – voor het eerst durft stil te zijn en te luisteren naar de Ander/God, verandert zijn leven op een drastische manier.

Johannes Vermeer (1655) Edinburgh, Schotse Nationale Galerie

Maria, de zuster van Lazarus, die luisterend aan de voeten van Jezus zat is een ander Bijbels voorbeeld van de luisterende gastvrijheid, die ons trouwens onmiddellijk voert naar de tweede dimensie van gastvrijheid volgens Augustinus, naar Martha, de andere zuster van Lazarus. Martha staat model voor een dienstbare en actieve gastvrijheid. De luisterende gastvrijheid mag immers niet louter passief en receptief blijven, maar dient geconcretiseerd te worden in daden en acties.

Martha en Maria worden door Augustinus niet begrepen als een tegenstelling, maar als twee aanvullende modellen, waarbij Martha staat voor het actieve leven, voor het aardse leven; en Maria voor het contemplatieve leven, voor het hemelse leven. Augustinus benadrukt met klem dat de ene vorm van leven niet beter is dan de andere, dat ze gelijkwaardig zijn, en uiteindelijk op hetzelfde doel gericht zijn: het ware geluk van de mensen.

Met de gastvrijheid van Martha wijst Augustinus erop dat christenen niet op een ivoren toren mogen blijven zitten, maar actief in de wereld moeten staan, op een concrete wijze de zorg voor de medemens op zich moeten nemen overal waar dat nodig is. Augustinus roept alle mensen op om op een concrete wijze een bron te worden voor hun medemens (Io. ev. 10, 9; 32, 4; 51, 13), om de handen uit de mouwen te steken en de medemens daadwerkelijk te helpen.

Als bisschop legde Augustinus ook zelf een onvermoeibare zorg aan de dag voor iedereen die hulp of zorg nodig had: hij verkocht het liturgisch vaatwerk van zijn kerk om voedsel te kopen bij een hongersnood in Hippo, hij hielp mensen hun leningen betalen, hij bezocht zieken, … (cf. Possidius: Vita Augustini).

Verrezen Christus te Emmaüs
John Piper (1961) Harlow,
St. Paul’s Kerk

Niet iedereen kan echter geholpen worden. De noden van onze medemens kunnen soms zowel ons luisterend oor als onze helpende handen overstijgen: mensen die heel verdrietig, zwaar depressief, ernstig ziek zijn. Kortom, er zit in gastvrijheid ook een zekere aanvaarding dat sommige problemen ons overstijgen. Gastvrijheid is in dit opzicht: weten dat onze gastvrijheid niet alles oplost, maar ons toch ten volle en steeds opnieuw inzetten voor deze gastvrijheid. Dit is misschien wel de moeilijkste dimensie van gastvrijheid.

Augustinus is zich ten volle bewust van deze moeilijkheid. Eén van de kernpunten van zijn theologie is zijn inzicht dat de mens uiteindelijk een beperkt wezen is. Ondanks alle pogingen van de mens om het goede te doen, loopt het toch dikwijls mis in het leven. Falen en tekortkomingen zijn een deel van het menselijk leven. Daarom heeft de mens voortdurend nood aan Gods barmhartigheid, aan wat Augustinus aanduidt met de term genade. De postmoderne filosoof Jacques Derrida maakt in zijn beroemde commentaar op Augustinus’ Belijdenissen, getiteld Circumfession, onderscheid tussen ‘gastvrijheid van uitnodiging’ en ‘gastvrijheid van bezoek’ – dit laatste concept ontleende hij aan de al genoemde Emmanuel Levinas. ‘Gastvrijheid van uitnodiging’: wanneer we iemand uitnodigen, blijven we de meester van het huis. “Mi casa es tu casa” zeggen we, maar we verwachten wel dat onze gasten ons huis, onze regels, onze taal respecteren. Anders gezegd, gastvrijheid onder bepaalde voorwaarden. ‘Gastvrijheid van bezoek’ is een andere realiteit: een onverwachte bezoeker, een bezoek dat ons overvalt, een indringing, een inbreuk, die onze eigen kaders doorbreekt. Laten we denken aan de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan in het evangelie van Lucas: onverwacht vindt de reizende Samaritaan een beroofd, bijna doodgeslagen, slachtoffer langs de weg: een absolute oproep aan de Samaritaan, die onmiddellijk en radicaal zijn reisplannen wijzigt.

Het transcendente aspect van gastvrijheid beschrijft de prediker Augustinus meesterlijk aan de hand van het voorbeeld van de twee leerlingen  tijdens hun reis naar Emmaüs. Twee leerlingen verlaten Jeruzalem na de kruisiging van Christus. Ze zijn diep ongelukkig en depressief: ze zijn hun hoop verloren, hun geloof in Christus is gestorven. Op weg naar Emmaüs komen die twee een vreemdeling tegen, en ze bieden hem gastvrijheid aan: ze luisteren naar wat hij te vertellen heeft, ze bieden hem gezelschap en een maaltijd aan. En nu draait het verhaal volgens Augustinus op een wonderlijke wijze om: de twee leerlingen boden Christus, die ze niet herkenden, gastvrijheid aan, en aan tafel neemt Christus brood en breekt het, waardoor ze Hem herkennen, en waardoor Hij eigenlijk hun gastheer wordt, hun verdriet en wanhoop wegneemt (ss. 235&236). In de gastvrijheid die we onze medemens bieden, ontmoeten we Christus, die – zoals we hoorden in het evangelie – zelf zei: “alles wat je voor de minste der mijnen hebt gedaan, heb je voor mij gedaan (Mt. 25, 40).”

Augustinus wast Christus’ voeten Bernardo Strozzi (1629) Genua Accademia Ligustica di Belle Arti

De Augustinuskenner en Augustijn Tars van Bavel, die velen van ons inspireerde, schreef: “Voor Augustinus is Christus altijd ‘wij’: Hij is ‘wij’ en wij zijn ‘Hij’. Maar het is wel van belang deze eenheid actief en dynamisch te blijven zien: wij zijn slechts één in Christus als wij beminnen wat Hij beminde en als wij bereid zijn in dezelfde armoede en nederigheid te leven als Hij. Christus heeft alle menselijke nood, vermoeidheid, gezwoeg, angst en droefheid op zich genomen. Zo sterft Hij nog steeds in ons. Maar op grond van diezelfde eenheid zijn wij in Hem verrezen en is er hoop in de wereld.” (Augustinus. Van liefde en vriendschap, pp. 110-111.)

Dat het luisteren naar de Ander/God niet zonder verassingen is en voert naar onverwachte wegen, getuigt het leven van Augustinus zelf. Toen hij zich bekeerde tot het christendom, dacht hij aanvankelijk zijn leven te kunnen doorbrengen als een christelijke intellectueel, afgezonderd van de buitenwereld, in alle rust om na te denken en te schrijven over de christelijke leer. Maar niets was minder waar: het luisteren naar de Ander/God maakt hem tot een geëngageerd pastor, met beide voeten in de wereld, met heel veel pastorale taken en concrete verantwoordelijkheden voor zijn gemeenschap en zijn gelovigen. Tot slot, Augustinus roept ons allen op om gastvrije gastvrouwen/gastheren te zijn, en herinnert er ons aan dat wij allen tegelijk ook op verschillende manieren gasten zijn die gastvrijheid nodig hebben. Martijn Schrama schrijft het volgende over de Regel van Augustinus: “Het beoefenen van de gastvrijheid wordt niet beschouwd als een werk van
barmhartigheid, maar vloeit voort uit de opvatting dat alle mensen op aarde
onderweg zijn en aldus één grote gemeenschap vormen.” (De regel van de liefde, p. 35.)

Kortom, allen zijn we gast en gastvrouw/gastheer. Gastvrijheid is luisteren, handelen, zich openstellen voor het overstijgende. In de gastvrijheid geven we de medemens en onszelf de kans om authentiek te leven, ontmoeten we Christus in de medemens en in onszelf.

Besluit: Het drieluik van eerlijkheid, nederigheid en gastvrijheid in een wereld in crisis

Hand van God, Lorenzo Quinn, Yutong Rd, Jingan District,
Shanghai (2011)

Deze drie deugden komen, denk ik, sterk tot uitdrukking in dit beeld gemaakt door Lorenzo Quinn: nederige en eerlijke introspectie, gastvrij gedragen in Gods hand.

Net als een kunstig geslepen edelsteen heeft de persoon van Augustinus van Hippo vele facetten. Wanneer zo’n edelsteen vanuit verschillende hoeken wordt bekeken, schittert hij op verschillende manieren. Dat geldt zeker voor Augustinus. Enkele van de facetten die hem doen schitteren zijn zijn zoektocht naar schoonheid en waarheid, zijn gepassioneerde bekeringsverhaal, zijn theologische geschriften die Gods onbegrijpelijke genade beschrijven, zijn roeping als religieus en als overste van de gemeenschap die hij stichtte, zijn inzet als pastor. In al deze rollen zagen we hoe Augustinus leiderschap op zich nam, en meer in het bijzonder wilde hij een leider zijn door het goede voorbeeld te geven: leading by example. Augustinus laat ook zien dat – hoewel we niet allemaal managers, schooldirecteuren of politici zijn – we allemaal de cruciale taak hebben om leiders te worden van ons eigen leven, meer in het bijzonder van de tijd waarin we leven – we zullen op dit punt terugkomen.

Naast Augustinus’ doctrinaire geschriften – zoals zijn Stad van God, zijn theologische antwoord op de politieke catastrofe van de val van Rome – hebben we vandaag vooral zijn preken en Belijdenissen geraadpleegd. We zagen Augustinus als een pastor die zorgt voor de dagelijkse behoeften van zijn kudde. Hij spoort hen voortdurend aan om een voorbeeldig leven te leiden, terwijl hij ook probeert een leider van zijn eigen leven te worden. Dit laatste heeft hij bereikt door te besluiten dat de omstandigheden van zijn leven niet de loop van zijn leven bepalen, maar dat hij altijd de baas is over zijn leven, ongeacht die omstandigheden. Dit is precies het advies dat hij gaf vanaf zijn kansel, toen mensen het drama van de val van Rome probeerden te begrijpen, toen Hippo werd overspoeld met vluchtelingen: “nos sumus tempora” – ”wij zijn de tijden” (preek 80, 8). Wanneer zijn parochianen klagen dat ze in een verschrikkelijk tijdperk leven – een tijd van wereldwijde rampen – antwoordt Augustinus: 
“De tijden zijn slecht, de tijden zijn hard, dat is wat mensen zeggen.
Als we op een goede manier leven, zullen de tijden goed zijn:
wij zijn de tijden; zoals wij zijn, zijn de tijden …
Het zijn slechte mensen die de wereld slecht maken.” (preek 80, 8.)

Augustinus’ conclusie is dus duidelijk: niet de historische omstandigheden bepalen de goedheid of slechtheid van een bepaalde tijd, maar de manier waarop mensen ermee omgaan. Concreet vertelt Augustinus zijn parochianen dat het inderdaad triest is dat veel mensen hun huis moeten ontvluchten en als arme vluchtelingen in Hippo aankomen. Maar die situatie maakt die tijd zelf nog niet slecht, Augustinus gelooft dat zijn parochianen het in een goede tijd kunnen veranderen door die vluchtelingen gastvrij op te vangen. De lezing is opgebouwd rond de drie Augustiniaanse deugden van eerlijkheid, nederigheid en gastvrijheid. Deze drievoudige deugdzaamheid lijkt fundamenteel op het drieluik van het Jezus-mysterie: zijn leven, dood en verrijzenis – drie intrinsiek met elkaar verweven manifestaties van de ene Christus. De manier waarop Christus leefde – zijn woorden, zijn daden – resulteerde onvermijdelijk in zijn kruisdood. Maar zoals zijn bevrijdende daden en boodschap tijdens zijn aardse leven al aangaven, is deze dood niet het einde, want deze kruisdood leidt tot zijn, en ook onze, verrijzenis. Hetzelfde geldt voor onze drievoudige deugdzaamheid. Leven: alles wat we doen in het leven moet gebaseerd zijn op eerlijkheid, nederigheid en gastvrijheid. Dood: dit is geen gemakkelijke opdracht. Soms hebben we een trots beeld van onszelf. Dit arrogante beeld moet sterven. Gastvrijheid vraagt soms offers, een herschikking van onze prioriteiten. Wederopstanding: eerlijkheid, nederigheid en gastvrijheid – hoewel vaak heel moeilijk – doen ons ons ware leven ontdekken – we vinden ons ware eerlijke zelf, we ontdekken de nederige Christus in de kern van ons eigen bestaan, we ontmoeten God in onze gasten. En de dubbele scharnier die de iconen van leven, dood en verrijzenis verbindt is liefde, het dubbele liefdesgebod om God en de mensen lief te hebben.

In een andere preek roept Augustinus, heel poëtisch, uit: “amandi Deum modus est sine modo – de maat van het liefhebben van God is zonder maat” (preek Dolbeau 11, 9). Voor Augustinus is het heel duidelijk: liefde is een synoniem voor de Heilige Geest – de bron van alle liefde, van alle wijsheid, van alle inspiratie en oriëntatie. De naald van Augustinus’ kompas staat altijd gericht op liefde.

Een laatste citaat uit de preken van Augustinus: “dilige, et quod uis fac – heb lief en doe dan wat je wilt doen” (Preek over de eerste brief van Johannes 7, 9): als je echt liefhebt, als je geïnspireerd bent door eerlijkheid, nederigheid en gastvrijheid, dan heb je een kompas waarop je je kunt richten – een kompas om ons te leiden in de woelige tijden waarin we leven, een kompas dat ons in deze crisis-wereld voert naar ons waarachtige thuis.

Julia van Wel


[1] Bernard Bruning, Sint-Augustinus, Mercatorfonds/AHI, Brussel/Heverlee 2007, 285.