Jeugd
Augustinus wordt geboren op 13 november 354 in Thagaste, een Noordafrikaanse stad gelegen in de Romeinse provincie Numidië. Zijn vader Patricius, een man van bescheiden middelen, is lid van de gemeenteraad. Behalve Patricius, die pas op zijn sterfbed gedoopt zou worden, zijn Augustinus’ moeder Monnica en de hele huishouding al christen. Augustinus ontvangt als kind alleen het catechumenenkruisje. We weten dat Augustinus in ieder geval een broer heeft gehad en een zus, maar misschien waren er nog wel meer kinderen.
Ten koste van grote financiële offers kunnen zijn ouders hem naar de middelbare school sturen. Daar, in Madaura leert hij grammatica en retorica. Op zestienjarige leeftijd wordt hij door zijn ouders van school gehaald, omdat ze zijn opleiding niet langer kunnen bekostigen. Het jaar dat daarop volgt, wordt een jaar vol baldadigheden waar hij zich samen met andere ‘hangjongeren’ aan overgeeft. Het is een periode die hij later als bisschop ‘een tijd vol verdorvenheid’ noemt. Het verhaal van de perendiefstal is daarvan een illustratie (Belijdenissen (conf.) II, 4.9-10.18). Na een jaar kan Augustinus zijn studie voortzetten: vrienden en verwanten hebben de vereiste financiële middelen bij elkaar gekregen.
Student
Na zijn middelbare schooltijd gaat Augustinus in Carthago studeren aan de universiteit. Hij is dol op theaterstukken en besteedt er al zijn vrije tijd aan. In die tijd krijgt hij ook een vriendin, met wie hij uiteindelijk dertien jaar zou samenleven. In het kader van zijn studie leest hij op achttienjarige leeftijd ‘Hortensius’, een werk van Cicero dat later verloren is gegaan. Het boek maakt van hem een vurige zoeker naar de onvergankelijke waarheid en onsterfelijke wijsheid. Maar al lezend in Hortensius valt hem ook op dat de naam van Christus er in ontbreekt. Hij pakt daarom de bijbel ter hand. Maar ook bij het lezen van de bijbel ervaart hij een teleurstelling: vergeleken met het stilistisch zeer mooie werk van Cicero schiet de bijbel in de ogen van Augustinus schromelijk tekort in literaire stijl. Hij zoekt zijn heil daarop bij de manicheeërs. Hun manier van denken sluit wel aan bij het religieus snobisme van de jonge intellectueel, die Augustinus op dat moment is. Terwijl hij in Carthago de artes liberales begint te onderwijzen, besluit hij zich als toehoorder bij deze christelijk georiënteerde beweging van de manicheeërs aan te sluiten. Negen jaar lang zal hij toehoorder blijven, maar op den duur raakt hij gedesillusioneerd. De leer der manicheeërs schenkt hem uiteindelijk niet de helderheid die zij pretenderen.
Docent
Intussen is hij, met steun van manicheeërs, naar Rome verhuisd om daar te doceren. Hij verkeert in de veronderstelling dat het Romeinse studentenpubliek zich beter zal gedragen dan het Carthaagse. Maar al gauw komt hij erachter dat ze zich wel als heren voordoen, maar wegblijven uit de collegezaal wanneer het op betalen aankomt. De prefect van Rome, Symmachus, een invloedrijke man, weet hem een staatspost in Milaan te bezorgen. Milaan is in die tijd de residentie van de Westromeinse keizer. Augustinus wordt er hoogleraar in de retorica. In Milaan bezoekt hij regelmatig de kerk op het moment dat Ambrosius er preekt. Eerst is hij alleen geïnteresseerd in de methodische kant van diens uitleg van de bijbel, maar daarna raakt hij ook geboeid door de inhoud. De preken van Ambrosius brengen een omslag teweeg in zijn leven. Ze halen hem bij de manicheeërs vandaan. Toch sturen ze hem nog niet direct in de richting van de katholieke kerk. Eerst beoefent Augustinus nog een tijdje de scepsis in de kring der Academici. Hij is sceptisch over de mogelijkheid om ook maar één waarheid te vinden waarvan de mens volstrekt zeker kan zijn.
Vrouwen
Zijn moeder, die hem na zijn oversteek naar Italië volgt, is erop uit om voor hem een goed huwelijk te arrangeren. Als zij uiteindelijk een rijke partij gevonden heeft, stuurt ze de vriendin met wie hij samenleeft, weg. Meer dan dertien jaar heeft hij op dat moment met haar een hechte en, volgens het Romeinse recht, legitieme verbintenis gehad. Zij heeft hem ook een zoon geschonken: Adeodatus. Zijn geliefde vrouw keert naar Africa terug en wijdt vanaf dat moment haar leven aan God toe. Als bisschop zou Augustinus later bekennen dat de wond van de verwijdering nog schrijnde. Hun zoon blijft onder haar hoede. Volgens de trotse vader bezit de jongen een scherp verstand. Helaas overlijdt hij op jeugdige leeftijd.
Omdat de door zijn moeder uitgekozen partij nog niet de huwelijksgerechtigde leeftijd bezit, neemt Augustinus ter overbrugging zijn toevlucht tot een maitresse. In de Belijdenissen klaagt hij over de moeite die hij had om van zijn ‘vleselijke gewoonte’ af te komen. Zijn weggestuurde vriendin had zich daarin veel sterker betoond.
Tekst dr Martijn Schrama OSA en drs Anke Tigchelaar