Drie voordrachten, gehouden op de Augustinusdag in Heverlee, België op 20 september 2014.
Noord-Afrika is in de vierde eeuw een rijke provincie: het exporteert graan, olie, keramiek, paarden, maar terwijl steden worden verfraaid, kunnen de armen amper overleven. De welvaart is ongelijk verdeeld wat sociale onrust oplevert, crisis en na de val van Rome ook oorlogen, een zwakke overheid, corrupte politici en ambtenaren. Woelige tijden.
Mathijs Lamberigts schetst in duidelijke lijnen en met sprekende voorbeelden de onoplosbare problemen waarmee Augustinus geconfronteerd wordt. Als bisschop en rechter ageert hij tegen de rijke grondgrondbezitters die hun pachters tot slavernij drijven. En wat moet hij doen tegen slavernij, slavenhandel, kinderarbeid? Hoe help je armen die hun kinderen laten werken, eigenlijk verkopen als slaaf, omdat ze dan een mond minder hoeven te voeden? Ook in zijn kerk heerst er onrust en verdeeldheid. De strijd tussen katholieken en donatisten kost Augustinus veel tijd. Hij is teleurgesteld in christenen die zelf de fout in gaan zoals de door hem benoemde bisschop Antoninus van Fussala die zich autoritair en hebzuchtig gedraagt. Eigenlijk is het tamelijk pessimistische beeld van Augustinus over ‘de stad van de mens’ een realistisch beeld, merkt Mathijs Lamberigts op. Augustinus ontwikkelt geen strategie, maar in deze woelige tijden blijft hij Augustinus zich inspannen voor elke vraag om hulp omdat Christus aanwezig is in het gelaat van elke arme die ons aankijkt.
In tegenstelling tot het dalende kerkbezoek in onze woelige tijden blijven bedevaartplaatsen als Scherpenheuvel, Banneux onverminderd populair. In het tweede artikel toont Hans Geybels dat de volksdevotie of liever ‘de dagelijkse religieuze cultuur’ een logische ontwikkeling is van onze individualistisch ingerichte samenleving. We kiezen zelf wat we willen geloven, hoe vaak en waar en op welke manier. In tegenstelling tot een eucharistieviering (vaste tijd, vast ritueel, passieve deelname) bezoeken we een bedevaartsoord wanneer het ons uitkomt, we bepalen zelf hoe lang we blijven en wat we daar doen. De dagelijkse religieuze cultuur is een gelovig zijn à la carte: we halen eruit wat interessant vinden. Vaak is dat een visueel gerichte cultuur: we richten ons op kaarsen, beelden (of waxinelichtjes en foto’s), processies (stille tocht), relikwieën. Augustinus is mild over deze geloofsattitude maar spant zich in de heiligenverering en mirakelcultuur uit de sfeer van de magie te halen.
Terwijl Augustinus de wereld waarin hij is opgegroeid op latere leeftijd teloor ziet gaat, zoekt hij God en ontdekt daarbij het ‘zelf’, een persoonlijke innerlijke ruimte waar je God kunt vinden. Hij beschrijft zijn zoektocht in zijn Confessiones. Dit werk wordt wel de eerste autobiografie genoemd hoewel het dat eigenlijk niet is, constateert Lea Verstricht. Zij vergelijkt het autobiografisch schrijven van Augustinus met dat van Rousseau en Kader Abdolah. Rousseau die goed bekend was met het werk van Augustinus, noemt God nauwelijks. Augustinus schrijft met overgave, geeft zijn verhaal uit handen om zichzelf terug te vinden. Rousseau wil het verhaal bij zich houden wat niet lukt en wat hem frustreert. Kader Abdolah ziet zich als pelgrim onderweg. Zijn romans verwoorden de spanning tussen scheppen en geschapen worden die net als bij Augustinus een perspectief bieden waarin verleden, heden en toekomst samenkomen in een nieuwe dynamiek.
Drie toegankelijke, zeer lezenswaardige voordrachten gehouden op de Augustinusdag in september 2014. Ze bieden interessant vergelijkingsmateriaal tussen de onrustige 5e en 21e eeuw.
Deze bespreking is eerder verschenen in Open Vensters 57