Samenvatting lezing van vicaris Lode Aerts op 16 april 2016 in Gent door Lode Caes
Op de ontmoetingsdag ‘Hemels Gent’ hield vicaris van het bisdom Gent Lode Aerts in zijn lezing ‘Gods goede schepping’ een gloedvol pleidooi voor een positieve interpretatie van Augustinus’ visie op de schepping. Hierbij een samenvatting van de grondlijnen.
We beseffen vandaag steeds meer hoe wankel onze leefwereld wel is met zijn toenemende lucht-, water- en bodemverontreiniging. De aarde warmt gestaag verder op, de ijskappen smelten, de zeespiegel stijgt en de woestijn rukt op. Grondstoffen worden schaarser. Zo ontstaan onvermijdelijk militaire conflicten en migratiestromen. Onze ecologische voetafdruk in het rijke Westen is zo groot dat de aarde kreunt onder het gewicht van haar bewoners. Deze crisis daagt ons christenen uit. Ze plaatst ons willens nillens (tegen wil en dank.red.) voor een strenge spiegel. Hebben we Gods goede schepping als een geschenk opgevat waarin we God dankbaar kunnen herkennen en met Franciscus zeggen: ‘Laudato sì’? Of hebben we ons hoogmoedig boven de schepping geplaatst en haar genadeloos misbruikt? Het is een verwijt dat de christenen vaak te horen krijgen.
‘Beschuldigde, sta op’
Dat verwijt tegen de christelijke traditie wordt dikwijls als een zwarte piet naar Augustinus, de bisschop van Hippo, (354-430) doorgeschoven. Het Westerse dualisme, de gespletenheid tussen Schepper (boven) – die zomaar uit het ‘niets’ ‘iets’ schiep – en de schepping (onder), wordt dan in de schoenen van z’n theologisch denken geschoven. Een soort van kwaadaardige kanker met uitzaaiingen tot op vandaag. Augustinus zou voortwoekeren in alles wat nu misloopt: de ongelijke man-vrouwverhoudingen, het rationeel onderwaarderen van menselijke gevoelens, het verdringen van hun seksualiteit, het uitbuiten en vernietigen van de natuur.
Als je zoekt, vind je allereerst in z’n bekendste werk ‘De Belijdenissen’ gemakkelijk teksten waarin Augustinus de schepping uit het niets beklemtoont. God liet de wereld niet ontspruiten uit zijn moederlijke schoot. Hij schiep niet een koekje van eigen deeg. Hij schiep, schreef Augustinus, ex nihilo, ‘uit het niets’. Uit dat niets komt het ‘iets van de materie’ voort.
Daaruit zou dan volgen dat Augustinus God op zijn minst overwaardeert en de wereld onderwaardeert. Is Augustinus schuldig? Het lijkt erop, want hij beklemtoont inderdaad dat de Schepper fundamenteel van zijn schepping verschilt. God had de wereld niet nodig. De wereld is echt niet aan God gelijk. De wereld is wel door God gemaakt, maar ze is niet God. Alleen vanuit Hem haalt ze haar relatieve goedheid.
Toegegeven, er is dualisme bij Augustinus. Maar beschouwt hij daarom Gods scheppingswerk als minderwaardig, rechtvaardigt zijn visie, werkt ze daarom bijvoorbeeld de superioriteit van westerse technologie in de hand ten koste van de natuur? In wat nog volgt, proberen we meer recht te doen aan Augustinus’ denken over de schepping en over de relatie van deze wereld met haar Schepper.
Schepping uit het niets
Waarom heeft Augustinus nu zo een sterke scheiding gemaakt tussen de Schepper en de schepping? Waarom draagt ze niet de kenmerken van een goddelijk wezen? Laten we net als Augustinus vanuit de Schriften vertrekken. Lezen we niet in het scheppingsverhaal dat zon en maan, sterren en hemel meteen worden ‘ontgoddelijkt’. Het zijn geen goddelijke krachten die je moet aanbidden. Het zijn slechts ‘lampen aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten’. Net zomin zijn dat in het verlengde alle wereldrijken en hun politieke heersers, of ze nu farao, keizer of wat dan ook heten. Je moet ze helemaal niet dienen als waren het godenkinderen. Ze zijn zeker niet het Allerhoogste. Want niets is goddelijk in deze wereld. Dat verleent elke mens onmiddellijk al een grote vrijheid. Hij is dan wel niet goddelijk maar ook niet onderworpen. Gods schepping uit het niets is nergens schatplichtig aan. Ze is gratuït, als een gegeven geschenk, dat je respectvol behandelt. Als ze al een grond heeft dan is het de wil van God die liefde is.
Gods goede zorg?
Omdat God zich als liefde heeft geopenbaard, moet ook de geschapen wereld, die helemaal op Hem teruggaat, goed zijn. Vanzelfsprekend is dit eerlijk gezegd niet, zeker niet voor de jonge Augustinus die jaren bij de sekte van de Manicheeërs bleef met hun massale wereldvlucht uit onvrede met alle lijden en pijn. Vanzelfsprekend is het evenmin voor ons vandaag. Daarom bestaat er wel iets teveel lijden in onze wereld. Worden er geen onmenselijke oorlogen uitgevochten? Lijden we niet onder de terreur van fundamentalisten dichtbij en veraf? Kennen we niet veel zieke mensen? Worden er geen onschuldige kinderen misbruikt of mishandeld? Bestaat er niet nog steeds hongersnood? Zijn er geen natuurrampen? Wordt ons mens zijn niet gestoord door zinloze overconsumptie en de daarbij horende vernietiging van het leefmilieu? Kan je dat allemaal Gods goede schepping noemen?
Geen wonder dat het universum vaak wordt aangezien als chaos of als een strijd tussen goed en kwaad. Eigenlijk is de godsdienstige overtuiging van een schepping, die ondanks alles goed is, eerder uitzonderlijk. Het is eigen aan onze westerse cultuur die schatplichtig is aan het Bijbels scheppingsoptimisme, al worden sommige uitwassen van uitbuiting van de natuur hier ook rechtstreeks mee in verband gebracht!
Het is de ene God van liefde, die de wereld heeft gewild en die er blijvend zorg voor draagt. Dat is de Bijbelse God. Precies de harmonie in de schepping is volgens Augustinus de grond voor haar schoonheid en ook het teken dat de schepping niet totaal van haar Schepper is gescheiden, maar eigenlijk gewoon ‘in God’ bestaat. Dat relativeert al sterk z’n aangewreven dualisme. De wereld wordt niet geregeerd door een blind noodlot. Het is God, die voor zijn schepping zorgt, al erkent Hij ook de vrijheid die Hij zelf aan de mens gegeven heeft. En die vrijheid moet ons precies aanzetten om de schepping in stand te houden en verder te ontwikkelen.
Gods goede schepping
Onze wereld is niet God, maar onze wereld is wel goed. De natuur is werkelijk als een groot boek, waarin we kunnen lezen over de goedheid van de Schepper. Bij Augustinus kunnen we prachtige pagina’s lezen over de goedheid van de schepping, die overigens maar zelden in dit verband worden aangehaald. Vooral de schepping van de mens ziet Augustinus als een genade:
“Dat wij boven het niets verheven zijn en niet zoiets zijn als een levenloos lijk, een gevoelloze boom, een redeloos dier, maar mensen die er zijn, die leven, die gevoel en rede bezitten en die in staat zijn de Schepper voor zo’n grote weldaad te danken: dat alles kan men met recht genade noemen (…) omdat het ons geschonken is door de onverdiende goedheid van God.”
Dat de dingen aan God alleen hun bestaan te danken hebben, betekent nog iets meer. De dingen vinden hun bestaansgrond in geen enkel opzicht in zichzelf. Ze zijn in niets absoluut. De dingen ‘zijn’ in de mate dat zij ‘geschapen zijn’.
Alles houdt met zijn scheppen verband. Allereerst het lot van mensen: het lijden van de blinden en de zwakken, maar ook het licht van de zienden en de kracht van de sterken. God is niet alleen te vinden in de contrastervaring van het lijden. Augustinus brengt God ook in verband met al het positieve, het schone en het goede. Alles wat is, is goed voor de gelovige Augustinus. Het maakt Gods eer uit. En daarvoor kunnen wij enkel God danken en prijzen. Anderzijds wordt de werkelijkheid nergens verabsoluteerd. Ze is niet perfect, ze is niet zo schoon, niet zo goed, niet zo ‘zijnd’ als God zelf. Worden de geschapen dingen dan echter gedegradeerd tot loutere gebruiksvoorwerpen? Over deze vraag handelt onze laatste gedachtegang.
De mens als beheerder
De mens is geen eigenaar van de schepping waarover hij onverkort mag heersen, maar slechts beheerder, rentmeester of mandataris. Overigens moet de mens in zijn beheer rekening houden met de eigen logica in de geschapen wereld, die vraagt om respect. Er bestaan volgens Augustinus natuurwetten met een eigen doelmatigheid die God in de dingen heeft gelegd. Hij mag m.a.w. de natuur niet forceren.
Zoals vele kerkvaders hoopt Augustinus dat een respectvolle omgang met de schepping de oorspronkelijke harmonie uit het paradijs kan herstellen. Onze vrijheid en verantwoordelijkheidszin zijn hiervoor natuurlijk van cruciaal belang. De bisschop van Hippo ergert zich bijvoorbeeld aan mensen die de pijn van een dier niet willen minderen. Het ergert hem evenzeer dat “voor een paard vaak meer wordt betaald dan voor een slaaf of voor een juweel meer dan voor een dienares”. Hij verzucht: “Soms kennen wij de plaats [van dieren] in de wereld niet, soms kennen wij ze wel, maar hechten wij toch meer waarde aan ons eigen welvaren.”
Niet onze hartstocht of onze hebzucht mogen ons leiden, wel het gebod van de Schepper. Anders zijn we gevangen in menselijk kwaad dat in zijn val ook de schepping kan meesleuren. Er is daarom sowieso werk aan de winkel. Voor onze zondeval “bracht God het werk dat Hij verricht had tot voltooiing”. Maar na de zondeval zegt Jezus terecht “Mijn vader werkt ononderbroken”. Na de zondeval blijft God zijn scheppingswerk verder zetten en de mens heeft daarin zijn rol te spelen als beheerder en niet als overheerser. Bij dit alles mag de mens Gods schepping gebruiken maar dit biedt hem geen vrijbrief voor willekeurig misbruik.