Samenvatting van de lezing van prof. Jozef Wissink:
De verhouding tussen lekengroepen en ordes – congregaties anderzijds behandelde Jozef Wissink aan de hand van de vernieuwing in het theologisch denken die na het Vaticanum II is ontstaan. De oude tegenstelling tussen het geestelijke (het goede) en het materiële (het noodzakelijke) is doorbroken. De nieuwe theologie van het religieuze leven is niet langer gebaseerd op het zich zoveel mogelijk terugtrekken uit de wereld. De basis voor het denken werd de zorg voor de wereld: de zorg voor de wereld verbindt ons met God, leidt niet af van God. Wie voor een ander zorgt, dient God. Wie verzorging ontvangt, ervaart via zijn medemens de liefde van God. Het gewone leven is dus ook geestelijk van betekenis. Een groet of handdruk is ook betekenisvol. We spreken niet voor niets over de menswording van Christus.
Wees van God wanneer wij in de wereld staan – en dat is niet onze eigen kleine besloten wereld waar een ander niet binnenkomt . Wees aards, deze aarde is van God, in de betekenis van humilis, eenvoud. De mensen hier op aarde hebben verschillende charisma’s, gaven, talenten. Niet iedereen hoeft elk charisma te hebben of in dezelfde mate; charisma’s zijn niet hoger of lager t.o.v. elkaar – zie de brief van Paulus (1 Kor. 12-13). In de Kerk zijn vele verschillende charisma’s aanwezig en daarmee zijn we op elkaar aangewezen. In het verschil ontstaat de eenheid, de schoonheid. Door het verschil ontstaat er de juiste spanning, draagkracht voor harmonie. Belangrijk is met hoeveel wijsheid, liefde en kunde je met je eigen charisma omgaat. Paulus: alle charisma’s zijn in dienst van de gemeenschap. Wie een gave heeft, is van dienst! Hoe ben je van dienst? In het document over de vernieuwing van het religieus leven Perfectae caritatis (1965) kregen de religieuzen twee opdrachten mee die elkaar lijken tegen te spreken: men moest ‘veralgemeniseren’ en ‘specificeren’. Religieuzen moesten zich meer in het geheel van de Kerk plaatsen, zij zijn een van de vele charisma’s in de Kerk. Daarnaast is aan elke orde gevraagd terug te gaan naar de oorsprong: wat is het eigene? Dan wordt namelijk zichtbaar wat de verschillen zijn en waartoe je je geroepen voelt. Een andere vernieuwing is de groei van bewegingen rondom de ordes, de lekenbewegingen met name.
De laatste jaren is in deze bewegingen een duidelijker zelfbewustzijn ontwikkeld: wat van de oude ordes ontvangen is, gaan ze nu zelf verwerken. Dat mag er niet toe leiden dat lekenbewegingen zich zien of gezien worden als voortzetting van de oude orde. Zowel religieuzen als leken leven als een van de vele vormen van navolging van Christus. Beiden zijn gelijkwaardig maar niet gelijk. Het leerproces waarin leken en religieuzen van elkaar willen leren, verloopt beter als je de verschillen erkent en intact laat.
De opdracht van de liefde is bij elkaar thuis raken en toch verschillend blijven. Leven als christenen moet een leerproces blijven: wat je al weet moet je blijven herontdekken, herdefiniëren, opnieuw onderbouwen. Lezen van Augustinus’ teksten en met elkaar in het geloof leraar én leerling zijn, levert een interpretatie op die zich uit in het verlangen naar een betekenisvol leven. Als je bezig bent dit te realiseren, ben je een geleefde interpretatie van Augustinus. Religieuzen en leken kunnen elkaar daarin een spiegel voorhouden. Ruimte is nodig, elkaar vinden vraagt toeleg en geduld.